dinsdag 20 augustus 2013

Dekentje dek je


Ergens, in een klein koninkrijk aan de Noordzee, eigenlijk al heel lang geleden - helemaal terug in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw - floreerde een kleine maar dappere koninklijke luchtvaartmaatschappij



Ze heette eigenlijk voluit "Societé Anonyme Belge d'Exploitation de la Navigation Aérienne - Belgische Naamloze Vennootschap voor de Uitbating van het Luchtverkeer" maar werd in de wandel als Hare Hogeluchtheid (Son Altesse) Sabena aangesproken (Bnvul was nooit echt populair en rolde trouwens niet al te goed van de tong). 


Ze probeerde heel hard om de beste van heel de wereld te zijn. Ze omringde zich met het allerbeste van het beste, en ze pronkte fier met haar aureool van degelijkheid en kwaliteit. Haar passagiers werden tot gelukzaligheid toe vertroeteld. Om het in de stijl van die uitbundige en pre-swingende jaren te zeggen: alles was "Tiptop" in orde.


Zo trok ze vanuit haar slot aan de Kantersteen te Brussel het wijde land in op zoek naar dit magisch vliegend dekentje en vroeg werkelijk alle inwoners die ze tegenkwam: "Wat is het mooiste en beste dekentje van het land?"

Na niet al te lange omzwervingen toen ze (altijd spontaan behulpzaam) een seniore burgeres met een overvolle boodschappentas net geholpen had  de straat over te steken, nam de wijze dame, nog voor ze haar vraag had kunnen stellen, haar bij de hand en zei: "Sole Mio". Sabena dacht eerst dat dit als een compliment bedoeld was : "mijn zonnetje", zie je? Toen de dame zag dat ze het nog niet door had greep ze haar elleboog, schudde haar even zachtjes door elkaar en herhaalde nadrukkelijk maar nu met wat meer uitleg: "Sole Mio van de Manta fabriek in Opwijk, die zijn de beste, van de bovenste plank, die moet je hebben!" "O, Sole Mio!", zei Sabena verrukt.


Zo gezegd, zo gedaan. In haar persoonlijke trein trok ze erop uit. Nauwelijks aangekomen in Opwijk werd ze in een ware triomftocht (ze was populair) tot aan de poort van het Manta kasteel gevoerd. Daar trof ze Meester Henry De Lovinfosse aan, gebogen over een weefgetouw waaruit meters en meters van het mooiste, zachtste, warmste wollen Schotse Plaid motief Manta dekenstof die ze ooit gezien had, weelderig vloeiden. Ze kocht er ter plekke stapels en stapels van en kreeg nog een ingekaderd Sole Mio label mee, als aandenken, vooraleer al de rijtuigen in haar treinstel tot barstens toe volgeladen werden en zij de terugkeer naar Kantersteen kon aanzetten.

Van nu af aan zouden haar passagiers in het hoogste comfort door het blauwe einder kunnen evolueren. Ze leefde nog lang en gelukkig, maar niet voor altijd, want toen kwam op een dag een varkentje met een Zwitserse snuit en het vertelseltje was uit.


Maar het mijn verhaal was nog maar pas begonnen. In 1963 leefden wij in the Herlaerstraat in Vilvoorde waar we verhuisd zijn, van boven naar beneden, in hetzelfde gebouw. Later in de Leuvensestraat, bijna 400 meter Noordelijker, boven de juwelier Hendrickx, werd er nogmaals van het tweede naar het eerste verdiep verhuisd. We kwamen definitief lageraf in't leven. Afgezien van de sporadische neergang in behuizing herinner ik mij natuurlijk niet al te veel meer, of misschien toch wel maar dan wordt dit geen kort stukje. 

Het enige enigszins ontzagwekkende bezit van ons gezin was een imposante Wevo-radio met een groen cyclopenoog dat opgloeide naargelang de transistorbuizen opwarmden en het nakende geluid aankondigde. We hadden daarbij vijf klassieke platen waaronder Peter en de Wolf; mijn ouders hadden werkelijk de beste pedagogische bedoelingen. Mijn speelgoed beperkte zich tot een rieten mand(je) met eigenlijk haast niets erin. Ik en de mand werden op het tapijt gezet en dat bleef wel zo een tijdje. De variaties in volgorde, ruimtelijke ordening en dramatisch potentieel van een tiental objecten zijn, geloof mij, voldoende uitdaging voor deze kleuter. Dagelijks had ik meermaals de Zen zien zakken in de zee.

Het hoogtepunt van de dag was vaak een expeditie naar het Hanssenpark 150 meter oostzuidoost van ons kampement in de Herlaerstraat. Een klein begin, maar snel zou de schaal van mijn escapades dit prille kader doorbreken; alle begin is klein. Elke eik was ooit en eikel. 

Het park had niet één maar wel twee vijvers, uitgerust met eendjes, zwanen, doorgaans onzichtbare luie karpers en het sporadische bootje. De vorm van de vijvers was niet-triviaal, samen vormden ze het symbool van oneindigheid: ∞. In het midden liet een ijzeren bruggetje je toe om de oneindigheid zonder gevaar over te steken. De handtekening van een landschapsarchitect die een zwak had voor Cantor, een eenzame ziel die een teken zette dat toentertijd slechts de vogels konden lezen. 

Was ik mij hiervan niet bewust? Het roedel, schapen in wolfkleren, Magisch- Realisten in onze literatuur, met Daisne voorop zouden zich hierin vastgebeten hebben, de kiem in het jonge onderbewustzijn geramd hebben en er een flinke boom uit laten groeien waarvan alle vruchten platonisch voorgeweten zijn. Dit procedé heeft ook het voordeel dat het goedkoop verfilmd kan worden: je kan je beperken tot minutenlange scenes met roerloze acteurs die star voor zich uit staren en hierdoor meer dan adequaat een, in essentie, verinnerlijkte spirituele transformatie uitbeelden.

Zo, genoeg hiervan. Ik had wel andere zorgen : Het opperbevel uniformeerde mij in de winter in kousebroeken, wollen mutsen met pompons en een oneindige reeks, door mijn grootmoeder aan vaders kant met grove naald gebreide , bipolair borderline getinte truien met een brede streep over de borst . Sponsen broekjes, streeptruitjes en "S A N D A L E N"  waren de enig mogelijke keuze in de zomer. Heel het jaar door droeg ik mijn haar in een puntje dat, perfect in het midden gekamt en met een beetje speeksel gefixeerd, mijn voorhoofd ontsierde.


Ondanks dit alles slaagde ik erin het park tot in de verste uithoeken te verkennen. Dit vereiste in de praktijk uitgebreide en koelbloedig uitgevoerde ontsnappingsplannen. Aanvankelijk laat een onervaren jonge moeder haar aandacht wel eens verslappen, onvoldoende bewust van de verbluffende ruimtelijke autonomie van een kleuter die volledig opgaat in de pas verworven motorische vaardigheden. Elk mens leert situaties, die angst en paniek genereren, te vermijden. het duurde dan ook niet lang voor mijn moeder om een zesde zintuig, ingesteld op het detecteren van variaties in mijn nabijheid, te ontwikkelen. En ze kon er wat van maar was, gelukkig, niet perfect. Als kind ben je nog niet door de veelheid der opgeslagen dingen afgeleid en de aandacht is onverdeeld op elk moment toegespitst. Elke kleuter is een autofanaticus. Diezelfde, strak aangehaalde proximiteit, liet mij toe haar gedurende langere periodes, zorgvuldig te observeren en de blinde hoeken in de moederradar te vinden. En weg was ik. Ik had meestal vijf a tien minuten vooraleer defcon vier geactiveerd werd en de sonar: F I I I L I P !?! mij begon aan te peilen.

Het is tijdens een van die geslaagde pogingen dat ik de Toren vond. Hij stond weggedrukt in de uiterste zuidoost hoek van het park, tegen het hekken aangedrukt. Je moest de paden verlaten en dwars door het struikgewas je een weg banen. Rondom woekerde het onkruid en overal lag vuilnis. De toren was levenloos beige en groengevlekt geschimmeld door vocht en volgehouden verwaarlozing. de ontbrekende kantelen in zijn kroon waren als door een reus in één hap eruit gebeten. Er was geen ingang, nergens. Ik stond als aan de grond genageld, mijn adem stokte en ik luisterde, en luisterde... naar niets anders dan het ruisende, en door de struiken rondom mij heen gedempte achtergrondgeluid van het park. Er verschool zich iets achter die wand. Meer nog, de toren was de enig mogelijke vorm die het duitsere inwendige in bedwang kon houden en kon verhinderen dat het in de wereld losbrak. De druk was verpletterend, het oppervlak stond op barstens toe gespannen als een ballon.

Ik hoorde moeder naar mij uitroepen en liep naar haar toe, het excuus verwelkomend.


Goed, Vilvoorde was nu eenmaal Ville vorte - Ville morte, daar was weinig aan te doen. Het feit dat mijn vader maar al te vaak residentie nam in de "Kijkuit", terwijl mijn moeder op uitkijk stond, droeg ook niet veel bij aan de vrolijkheid in het gezin, behalve als hij meestal laat thuiskwam: toen werd alles meestal "veel" levendiger. Behalve een klein litteken aan mijn rechterslaap, gevolg van een trapval en hoogstwaarschijnlijk de reden voor de eerste verhuis, ben ik die periode zonder lichamelijk letsel doorgekomen.

Elke zondag was een autoloze zondag want we hadden geen auto. Mijn nonkel Roland, getrouwd met Godelieve, de oudste zuster van mijn moeder, had er natuurlijk wel een. Hij werkte immers voor Sabena. Het was een azuren Volkswagen "Fastback" Type 3, variant 1600, met haaienkieuwen op de flanken die de achteraan gemonteerde luchtgekoelde boxermotor beademden. Een van de eerste buitenkeverige zijsprongen van de Duitse constructeur. De auto straalde een vanzelfsprekende blikkerigheid uit en het kunstof interieur hoefde zich nog niet te vermommen want het stond voor onverbloemde moderniteit en alom omarmde kunst-matigheid. De motor, achteraan achter je rug, maakte dat heldere klirrende falsetto geluid van een op hol gedraaide opwindklok en  gierde het uit onder accelleratie. We waren vijftig jaar voor de gebalde, doorontworpen, grondig overgeöptioneerde private isolatiecapsules gemaakt uit gecondenseerde quantumstrengen waarin de meesten van ons elke dag aanschuiven. Neen, de Fastback was nog gemaakt voor de ongedenatureerde euclidische ruimte en een simpler psychologish profiel. De fysische wetten konden nog haast ongehinderd binnenbreken, er was nog niet over alles nagedacht. We moesten immers, als collectief, nog beginnen met rijden.


Er was dan ook veel minder verkeer (we waren heus niet de enigen zonder auto toen). De autosnelwegpest had zich noch niet over het hele land gewoekerd, en de, nauwelijks aangezette vooruitgang, had nog niet tot de epidemische asfaltuitbraaksels van de 1-2-3 jaren zeventig geleid. Er was een sharrelei-vers elegant betonnen patchwork lint , genoemd naar onze niet scharrelende maar ook kraakverse jonge koning, dat zich van een elegante rotonde met aangepast Expo 58 modern monument,  ten westen van Brussel, naar Oostende en de kust lanceerde. Antwerpen trachtte met een betonnen vinger in het Duitse Wirtschaftwunderland te haken maar was nog ver van het beoogde doel. Brussel omarmde ontspanning, Antwepen bleef maar doorweken. De wegen gedroegen zich nog en bleven braaf tweedimensioneel met echte bomen en herbergen aan de rand. De jonge auto's en hun onervaren, wat roekeloze, bestuurders zwierven ongehinderd uit over de West-Europese vlakte. Onze ouders reden zonder gordel en er waren sigarettenaanstekers en asbakken in de wagen. Het was een licht-gevaarlijke opwindende tijd. Het verkeer werd nog niet uit de bebouwde kom geweerd en belangrijke kruispunten lagen bij marktplaatsen, gemeentehuizen en kerken. De voetgangers en fietsers waren een betreurbaar atavisme en onbeschermd loslopend wild.

Bijna elk weekend keerden de meeste uitgezwermde jonge ouders met hun kroost naar het nest terug. In ons geval was dat Halen. Een stad die eigenlijk een dorp was of een dorp dat eigenlijk een stad was, zoals moest blijken uit enkele rollen perkament in het gemeentehuis, bijna door iedereen vergeten. Gezien de, hierboven herhaaldelijk vermelde, absolute autolozigheid van ons gezin reden wij altijd mee. Soms deden we het met het openbaar vervoer, een ware kruisweg. Er zijn redenen voor de populariteit van de auto.

De Brusselse tak vertrok vanuit Schaarbeek via de Haachtse Steenweg naar Vilvoorde waar we allen bijgeladen werden. Dan stortte de Fastback zich, door de gapende wonde van de steile Keizersberg en langs het Leuvense havenbekken, in de vallei van de Dijle om over te steken naar die van de Demer in het land van de getuigenheuvels. We volgden de national drievaks "Steenwegen". We gingen soms via  Rillaar (centrum voor de textiel detailhandel op een heuvel), soms via Aarschot en, Scherpenheuvel (Centrum for spirituele detailhandel op een heuvel), naar Diest en bereikten uiteindelijk Halen, net op de grens tussen Brabant en Limburg. De voortdurend wisselende affiliatie van Graafschap had overigens, door de eeuwen heen, ook aanzienlijk tot de troebele identiteistsbeleving van deze dorp-stad-dorpse gemeente bijgedragen.


Het was geen korte rit. Het was geen gemakkelijke rit. We vetrokken meestal op een vrijdagavond en keerden zondagavond in de late namiddag terug. De mannen zaten vooraan en rookten zwijgzaam. Ik werd meestal, tussen de zussen geklemd, op de achterbank verstouwd. Dat geluid van de motor, net achter mijn hoofd, vulde het volledig. De vering gaf de ritmische schokjes over de teergevulde voegen van de betonnenweg ongeabsorbeerd door. De verwarming deed op zijn best een goedbedoelde poging en de winters waren koud, donker en nat. Dit alles werd met een Sabena Sole Mio dekentje perfect afgedekt. Want nonkel werkte voor Sabena, en had zijn hand op enkele van de wonderbaarlijke Sole Mio plaids gelegd. De hemelse warmte was naar de aarde teruggebracht. Ze waren van dichtgeweven wol, opgeruwd - vol lucht als slagroom - vroeger door de herders met distels, nu met mechanische borstels in de Manta fabriek. Het was een lapje wollen suikerspin. Bijna even goed als bont om de warmte vast te houden. Onder dat dekentje was het still en nestwarm en veilig.

Nonkel Roland heeft er twee aan ons doorgegeven en sinds heb ik altijd onder een Sabena Sole Mio kunnen slapen, met uitzondering van de duistere jaren in de catacomben van Laken. Mijn bed in Vilvoorde had maar drie poten en een beige-groene geëmailleerde kookpot die net de juiste hoogte had, maar ik sliep wel onder Sabena Sole Mio. De dekentjes hebben mij overal gevolgd tot in de tropen toe. Mijn lichaam herkent het gewicht en kan zonder moeilijk de slaap vatten. Het voegt zich soepel naar elke droom in zijn cocon.

Nu nog, vijftig jaar later, bedt-dekt hetzelfde Sole Mio me, misschien wel helemaal tot aan de Lange Slaap.









vrijdag 16 augustus 2013

Er is een wolkje aan de lucht.




De weg Adzope-Abengourou stond strak als een biljartlaken, de brousse had zich nog niet aan de randen ingevreten en noch water noch zon hadden voldoende tijd gehad om het wegdek met asfaltacne, pokkenputten of smeltsporen te tekenen. 

Geen snijwonden van, na klapband, naakte velgen. Rubber remsporen, als met het paletmes opgelegd, die zich in de struiken aan de wegrand storten tot Zadkine Agaven van verroest ijzer, waren  nog zeldzaam. Slechts enkele verkeersdrama's hadden zich voltrokken in dit nieuwe theater. De onschuld was tot nu toe behouden, de reputatie ongeschonden. De verse laag had alle oude zonden uitgewist.

We waren al enkele uren onderweg van Adzope naar Abengourou, van dorpvlek naar dorpvlek, doorheen de brousse . Het was nog vroeg in de namiddag, de schaduwen waren kort en het grijze lint voor ons bleef door hen ongebroken.

De Honda CRX gleed in alle stilte, want het asfalt was zacht en voegde zich gewillig rond het raakvlak van de banden, door een groen, eindeloos lang uitgerekte labyrint. Boven ons was de lucht al even compromisloos vlekkeloos, overbelicht blauw.  De weg wierp zich strak, rechttoe - rechtaan, zacht golvend voor ons uit. Aan 140 km per uur waren we toch als een Dinkytoy in zijn grijs- groen-blauw-groene winkelfrisse verpakking.

We hadden al een tijdje geen tegenligger gehad en er was geen verkeer voor of achter ons op de weg te zien. De gesprekken in de wagen waren geleidelijk stilgevallen naargelang de airco niet meer opkon tegen de groeiende hitte. Je rijdt op automatische piloot, de laatste gedachte dooft uit, je zweeft volledig de beweging uit, de handen op het stuur haast roerloos.

En dan is er een wolkje aan de lucht. Zomaar nu, daarnet niet. Of was het er al en heb je het in je reisroes niet gezien ? Ben je er opgedobberd en heeft je blik zich erop gebeten? In elk geval heeft hij zich een wolkje opgehaald, de bedwelmende monotonie is doorbroken en bij gebrek aan beters stop je maar langs de weg en je stapt uit.

Het overvalt je: je bent niet slechts uit maar ook er-uit gestapt. Uit alles. De stilte is absoluut, zelfs de vogels in de hitte neergeslagen. Je voelt nauwelijks jezelf staan. Het is zo veilig warm en overal rondom je is het mild 37, de huid, overbodig, begrenst niets meer. De film is gestokt; het decor stilgevallen. Staan als een beeld in een park.

Absoluut verrukkelijk op de wereld, ergens, even ten noorden van de evenaar. Aan tijd ontsnapt en extreem aanwezig. Zeker van een bestemming, niet de deze morgen geplande, bereikt te hebben. Zeer zeker vrij van alles wat vooraf ging en vooraf was. Losgebroken in een nieuwe geschiedenis. Het vertrek, jaren geleden, met deze bestemming, nu volbracht. 

Op dit moment nam mijn partner de foto. Zoals elke foto, eiland in een zee van tijd, heeft hij zich on-ontwikkeld en substantie aan de branding verloren. Gewond door de haaietand des tijds, zijn de kleuren uitgebloed. Het beeld dekt niet meer volledig de herinnering; - maar misschien was dit toch nooit zo. Het genomen beeld is verbleekt; het opgenomene heeft nooit aan scherpte verloren en jubelt nog altijd zijn ongetaande kleuren uit . Dit is wat uiteindelijk telt.

Terwijl je ernaar kijkt lost het wolkje zich op in het geblauwte en verliest alles weer zijn reliëf, het bewustzijn zakt als een soufflé weer in elkaar. Tijd sijpelt door en het plan manifesteert zich. Men stapt in en zet de reis verder maar nu als in nieuwe kleren, een vouw in de broek en een kraakvers hemd .

Thuis, in Abidjan, heeft dit mij weer tot een gedicht gebracht. Een zeldzaam moment: ik had immers de kunst verlaten en had een kleine Rimbaud gepleegd. Die avond kwam de herinnering onverwacht op bezoek en, na een glas Klipdrift brandy en te veel cork-tipped Craven "A"' Virginia sigaretten, staken we  samen de grens over naar de papieren savannes waar kuddes woorden zich tot zinnen grazen.




Ik heb de laatste weken naar dat gedicht gezocht, terwijl ik stapels oude papieren doornam om ze ten langen laatste niet meer mee te hoeven sleuren. Ook dit bleek uiteindelijk overbodig.

Er was een wolkje aan de lucht.





















donderdag 25 juli 2013

SnelheisduiVel



Een klein berichtje deze keer.

De hoorn des toevals. Tijdens het nakijken van het vorige bericht liet ik de tekst nogal snel doorrollen in het opmaakvenster. Het filmpje geeft dit weer.

Een grote "V" sprong uit de tekst en schoof over het scherm. De spaties tussen de woorden vormen het beeld. Het is niet perfect. Het linkerbeen is duidelijker dan het rechter. Het rechterbeen is minder gedefinieerd - minder spaties lijnen direct op - maar blijkbaar voldoende (pars pro toto) om het hele "V" beeld op te roepen.

Tijdens het lezen valt dit niet op. De lees-scan module doet zijn werk. De tekst is stationair en wordt gescand en het jaren lang getrainde brein doet zijn werk. Het herkent letters, identificeert woordbeelden, interpreteert, maakt microhypotheses, anticipeert en interfereert, construeert betekenis, stuurt die stroom door het net en doet verwante velden oplichten, contempleert dit en legt zo nodig nieuwe kabels naar andere denkwijken, beveelt de hand de passage te onderstrepen of een aantekening in de marge te maken. Onzin ! Goed zo ! 

Lees het begin van de de paragraaf hieronder in het midden gewoon door. 


Zolang we de leesmachine actief is en het tekstbeeld stationair blijft nemen we de meta-beeldpatronen niet waar. Sommige grafische conventies maken deel uit van het betekenis arsenaal, zoals leestekens, krantenkoppen, onderlijn en cursief of vet gezet. Dichters hebben op het tekstbeeld ingespeeld, zoals Paul van Ostaijen in zijn "Bezette Stad". Arabische kalligrafen schikken het geschrevene in een herkenbaar beeld.


Uit "Bezette stad"


Arabische caligrafie : "Lahab"
Uit De Koran Surah Al-Lahab(111) 

"He will be roasted in the fire"

Maar dit zijn variaties op een thema. Het is een spel met conventie en het bouwt op het feit dat het merendeel van ons een min of meer ontwikkelde leesmachine in ons gevormd hebben; de vrucht van jaren routine en vorming.

Door het bewegen van de tekstspiegel wordt een van de fundamentele basis vereisten voor het lezen doorbroken. Tekst blijft herkenbaar als hij langzaam beweegt maar eenmaal een grens overschreven wordt hij letterlijk onleesbaar. De tekst verwordt tot louter visuele prikkel en dan nog eentje dat snel beweegt. De leesmachine stopt.

Dan  wordt ons savanne-arsenaal maar weer eens bovengehaald. Wat beweegt snel tussen het hoge gras? Jawel.. het luipaard, de leeuwin, en andere van die gevaarlijke dingen! We zoeken voortdurend naar vormen en patronen in de zee van prikkels. We kunnen dat heel goed omdat het soms gaat om fracties van seconden tussen vrij en ontbijt zijn. 

Het Luipaard, de Kameleon, de Moderne Soldaat en de Wandelende Tak pareren met hun verschijnen dat opgaat in het overheersende patroon. Omgekeerd is de snelbewegende tennisbal fluogroen tegen baksteenrode achtergrond om de spelers te helpen om de positie van de snelle bal juist in te schatten en zo snel mogelijk te reageren. We dragen heloranje vestjes opdat we, tijdens een onhandige bandenwissel op de autoweg, niet overhoop gereden zouden worden. 

Zo ook duikt de "spook V" op in onze voortrollende tekst.

Een poppetje uit de tekstkast : een snelheidsduiVel.








woensdag 24 juli 2013

Signaalsappél




Neem even de tijd om de foto te bekijken. Twintig seconden zou moeten volstaan.

Een interview met Engelse SF-Auteur Arthur C. Clarke in de documentaire "2001 - The Making of a Myth". 
De locatie is op de barza van zijn huis in Sri Lanka. De tuin is perfect onderhouden, het gazon is als een biljartlaken; Engels perfect. Tijdens het interview zie je even de tuinman op de achtergrond tussen de struiken schuifelen.

De schaduwen zijn kort, het tijdstip is rond de middag. De kleuren van de achtergrond zijn door het tropische helle licht witgewassen en uitgeloogd. Het heeft zich verticaal, op het korst mogelijke traject door de atmosfeer, ongebroken, op de aarde gestort en heeft haast geen blauw opgedaan. De zwarte, eigenlijk diepzwarte monoliet, een memento voor de film, zweeft afgeplat en waasverkleurd over het gazon. 

De auteur draagt een beige pak met kraagloos vest direct op de huid, zonder hemd. Een zwaar gouden horloge om de pols. Hij heeft grote, zeer expressieve, handen. Hij is een gewiekst man met veel humor; hij houdt de teugels van het verhaal strak; professoraal. Reflectoren links opzij-achteraan van de camera vullen hem in met een diffuus licht. Er is een zijdelingse zachte schaduw haaks op de zenit-ingekorte in de tuin.

De stoel hoort eigenlijk niet op de barza. Hij is er bij gehaald uit de eetkamer of de drawing room. De zee is net achter de tuin, nauwelijks zichtbaar, in perspectivische afstandsverkleuring gezet.

Een glas  sinaasappelsap staat op het muurtje naast de spreker zeer oranje te zijn. Net in grijpastand. Het glas is nauwelijks aangebroken. Heeft de filmploeg (minstens 2 man en misschien een interviewer) ook iets aangeboden gekregen? We hopen het voor hen, want het moet zeer heet zijn zo op de middag in Sri Lanka.

Is dit glas sinaasappelsap, daar op die plaats, een louter toeval? Een token voor het formele ritueel van gastvrijheid. "mag ik U iets te drinken aanbieden?". Of is het de verfrissing voor de spreker en dient het tot klaren van zijn keel. Orson Welles rochelt en kucht voortdurend in zijn laatste interviews en moet de irritatie herhaaldelijk weg spoelen alvorens verder te gaan in het gesprek.

Mooier zou zijn dat dit een slimme mise-en-scène is van de cameraman. Het scherpe voloranje van het glas sinaasappelsap op de voorgrond breekt vrolijk met al dat wazig groen en grijs van de achtergrond en de ecru's, beiges en bruinen op de barza. Er is nergens anders ook maar een puntje rood of oranje te zien. De schrille schreeuw van een zeemeeuw die door de ritmische bas van de branding breekt.

Natuurlijk gaat onze aandacht vooral naar het betoog en de fladderende handen van de spreker, maar zien is niet alleen kijken. Het behoeft voortdurende variatie. De regisseur in ons hoofd stuurt zijn camera's als een springvlo her en der doorheen het hele blikveld. Terwijl we het gebeuren volgen waakt onze CIA en ligt op de loer voor een mogelijke dreiging. Subroutines rijden op de stroom van prikkels en luiden het alarm als een deelverzameling ervan zich uit de achtergrond naar voor heft. De rode sabeltandtijger die in de rand van ons blikveld opduikt. Het ingeëvolueerde reflexzien van een primaat in de savanne. Alhoewel de analisten snel besluiten dat het hier hoogstwaarschijnlijk om een onschuldig glas sinaasappelsap gaat, blijft de veiligheidsdienst waakzaam en blijft de manifestatie volgen. Een  tweede aandachtspunt, ondergeschikt aan het hoofdgebeuren, wordt aangemeld aan de schakelkamer en het primaire waarnemingskader breidt uit om het in te sluiten.

Ons klein orgelpunt, rechts op wat nu de voorgrond is, geeft extra diepte aan de scene en kadreert, perfect opgelijnd met de rand van de monoliet,  de handenwuivende oraterende Arthur op zijn barza in het centrum. Het creëert een tweede lijn parallel met de rand van de zuil op de linkerkant. Een perfect frame. 

Zoals je wel gezien hebt hebben we even het glas uit het beeld gehaald. Ik zie het verschil. Zonder dat kleine glas, miniem in vergelijk met de schaal der dingen, vervlakt alles. De aandacht gaat meer naar het gelaat; de monoliet eist meer aandacht. Het geheel lijkt schraler. De cameraman verliest de strijd met het harde middaglicht.



Een subtiel,wonderbaarlijk doeltreffend, gloeioranje signaalappél.








zaterdag 20 juli 2013

Schilfertijd


Een verzoek vooraf, want dit is niet eenvoudig: mag ik de lezer die bewust is van de politieke en politieke implicaties van dit beeld vragen er, voor de duur van enkele paragrafen, afstand van te nemen. 

Concentreer je op het beeld; kijk. Zie slechts de okervlekken. Focus niet op enig detail. Ontlees de tekst. Ontkoppel de figuur van elk weten. Bezin niet voor je begint. Klaar?

Een muurschildering of een schilderij? Is dit op een muur in Kongo of hangt het in een museum of een huis?

Als muurschildering is het door de tijd gegrepen en getast. Doordrenkt en kurkgedroogd, opgehit en doorgekoeld. Elke laag ondergaat de guerrilla dagdagelijkse aanval van de elementen.

Een rode lemen muur; zo zeer Afrika. Op het merendeel van mijn Afrikaanse foto's is die roodlemige kleur te vinden. De volgende lagen zijn bezetsel, misschien een dun laagje cement en dan daarboven gekalkt; gewit. De fris gewitte muur moet de schilder aangetrokken hebben zoals een bij inzoemt op een bloem vol nectar. Hij heeft gewerkt omringd door een schare exuberante maar vaak aandachtig verstilde kinderen. Enkele voorbijgangers hebben hem geïnterpelleerd. Hij heeft ze allen gegroet en even zijn werk hiervoor onderbroken. 

Na afloop heeft zijn pad hem telkens weer langsbij gevoerd. Vaak heeft hij zijn werk weer in zich opgenomen. De details gezien en de imperfecties herontdekt. Het schitterde onbevangen om aandacht in het helle licht, jarenlang.

Kijk nu weer even naar het beeld bovenaan voor we verder gaan.

We maken een tijdverloop filmpje dat in enkele seconden jaren weergeeft. We zien barsten groeien, baren zich opbladderen, schilfers uit de muur springen. De aanval is ongelijk. De lagen zijn als brandmuren die om het langst weerstand bieden, doorbraken zijn plaatselijk en uiteindelijk bedwongen. Zo wordt het beeld tot wat het is. Van de verflaag naar het kalkwit, cementgrijs tot de weke leemmuur.

Heeft de verf zich aan zichzelf vergrepen? Bevatte het zijn eigen chemische ontwording? De diepste wonden, tot in het okervlees zelf, zijn binnen het beeld zelf geslagen. Het gelaat en nek zijn met gehoorzame  kleuterkleurboekpreciesie netjes binnen de lijnen afgeëtst. Een hand of de tijd? Doelmatigheid of chemie? Heeft de verzwakkende collectieve herinnering zelf de aanval doorheen de tijd aangevoerd en zijn eigen verwording geschilderd? Hebben we hier dan voor ons een echt "Schilderij van Dorian Grey"?


De nauwkeurigheid van de uitwissing en het feit dat genoeg elementen van het gelaat overgelaten zijn : de kenmerkende sik en in negatief het vlinderdasje, ondersteunen de stelling dat het hier om een artefact, een gemaakt beeld, een schilderij aan de muur en niet op de muur, gaat. Het heeft een Luc Tuymans kwaliteit.

Hier schakelen we ons cognitief arsenaal - alstublieft -weer in.

Alhoewel  beschadigd activeert het overblijvende beeld en de historische correlatie . Het volledige Icoon Lulumba legt zich naadloos over het beschadigde beeld.  Gelaatsherkenning heeft genoeg aan gedeeltelijke perceptie om de link te leggen en het gelaat te herkennen. De verwerking herkent en activeert op zijn beurt alles wat we hierover weten.


Een schilderij van Luc Tymans. Ontmaken van een gevonden beeld dat met onze herinnering verweven is. De muurschildering en het veronderstelde schilderij zijn de reproductie van een foto.  Mobilisering van vergeten herinneringen. Verweesd weten, Door ons of anderen uit onze omgeving nauwelijks geduide, onuitgeleerde maar toch geleefde beelden in onze omgeving. Gevoeligheid voor de picturale kwaliteit en de textuur van het beeld uit de zee van tijd gevist.

Lulumba is weer deel van het Belgisch collectief geheugen. Geactualiseerd door een aantal revelaties omtrent zijn dood, een reeks documentaires en een film rond zijn persoon. Hoe hiermee om te gaan is een andere belangrijke kwestie.

De schilfertijd is nu even gefixeerd.



vrijdag 19 juli 2013

oOgenbaring


Gisterenavond tijdens televisie kijken: dit beeld sprong uit het kader op mij toe en ik viel helemaal uit het verhaal. Zie nu toch hoe verschillend de ogen zijn. Links donker, groot en zwart; rechts licht,kleiner en blauw.


De korte duur van maar enkele frames was niet in verhouding met de nagelaten indruk. Waar het beeld maar 1/25 seconde op mijn netvlies had moeten verblijven heeft het zich tot herinnering in het hoofd gewerkt.Dit is op zijn minst verwonderlijk als men bedenkt dat tijdens een aflevering van 45 minuten 67500 voor het oog gaan.

Vanmorgen, toegegeven, is het effect wat minder aangrijpend.

Misschien heeft de projectie op een scherm van 4x3 meter en een goede nachtrust er iets mee te maken.

Het strijklicht en de lichtinvulling van de linker gelaatshelft maken het oogwit donkerder en de schaduwen maken de oogkas groter. Rechts spring het oogwit (figuurlijk) eruit. Waarneembaar links witter dan rechts. De glanslichjes in beide ogen staan in totaal verschillende posities.

De kin is zwaar en het beeld bollend. Een korte focus lens van onderuit gefilmd. De pose doet vaag aan Judith van Klimt denken. Ook een slodderige blik vanuit de hoogte.

Het mens komt honderden keren voor in de televisiereeks en, gelukkig maar, beperkt dit effect zich ogenschijnlijk tot een luttel ogenblik; de duur van een oogopslag. Voor de rest kijkt het mens normaal voor zich uit en verstoort niet buitenmatig het visuele kader en de noodzakelijke opheffing van ongeloof om het verhaal te laten belopen. Ze zet wel de boel flink op stelten maar dit valt hier dan weer uit het kader.

Voor het slapen gaan:
de gebroken ogen van Nina; een oOpenbaring.






woensdag 17 juli 2013

La vache qui rit , la vache qui pleure ...



Merken zijn wonderlijk. Ze volgen je in tijd en ruimte. Ze zijn handvatten voor de geest aan emmers gestremde herinneringen en ervaringen.

Om 05h30 uur s'ochtends wekelijks,  zomer en winter, in de bus naar het zwembad. Het ontbijt na het zwemmen: pistolees met "la vache qui rit" en chocomelk. Een zeldzaam gelukzalig moment; één van de weinige in het grimmige barakkenslot.

Dan overal in het exiel: de koe is er al en lacht je toe van op de rekken in winkels allerhande. Ontbijt in de brousse : stokbrood, margarine, LVQR en Nestcafé met suiker en gecondenseerde melk.



Multiculturele osmose, intelligent!

LVQR geintegreerd in dagelijkse leven, alles en iedereen lacht koe.


In Nigeria was het "The laughing Cow", voor Vlamingen is het altijd een franse "chose" gebleven

Voor de ideale LVQR boterham gaat men als volgt te werk. Twee sneden blokbrood* (vanwege de handige en wiskundig relevante vierkantigheid); boter een snee. Schik  op de andere 2 porties LVQR gespiegeld in relatie met de diagonaal. Druk uit met het plat van het mes en verdeel gelijkmatig over de hele driehoek gedefinieerd door de diagonaal waarin de portie zich bevindt. Bedekken met de beboterde snee en lichtjes aandrukken. Smakelijk. 

DE LVQR koe is knalrood en heeft witte horens en een dikke neus. De lach is voluit en breed uitgesmeerd. Ze draagt koeien van oorbellen en de ogen zijn mascara omfloerst. Een Rubensiaanse uitstraling van verlokking. Het rood met horens is dan wel een reclame rood en men moet al naarstig omdenken om haar als een sinistere duivel te zien. Probeer, na een tijdje lukt het wel, maar het is niet gemakkelijk: het beeld veert altijd weer terug naar de uitgestalde goedlachsheid.

Vandaar de anti- LVQR : "La vache qui pleure" zoals je ziet hierboven. Een koe in onze wereld, behalve in delen van Indië, heeft wel degelijk geen reden tot lachen. Dat zijn we ons allemaal wel bewust en dit is dan louter een observatie in de eerste graad. In beide gevallen  leidt de koe tot een product : smeerkaas of gehakt, LVQR of Americain Préparé. Verpakt, versneden of ingeblikt. De koe is niet vrij, De koe wordt gebruikt. Het is sinister dat ze gelukkig en opgetut voor het haar ontwrongen product staat. Glimlachende soldaten in de loopgraven aan het front.

la vache Qui Rit met de Mad Cow disease: slechts een klein stapje zijwaarts.

Moge de Koe in U blijven lachen


* : Dit werkt het beste met sneden van 5 tot 6 mm. De moderne snede van 3 mm levert niet de gewenste verhouding brood/smeerkaas op. Aangezien de meeste broodsnijmachines nu ingesteld zijn op 3mm  blijft alleen de zelfsnij optie open om het gewenste resultaat te bekomen. Opgelet: doe dit zorgvuldig; het is niet gemakkelijk om met ongeoefende hand perfecte sneden af te snijden!

dinsdag 16 juli 2013

Wieggel Reliëf



Hierboven is een wieggelreliëf beeld. Schudperspectief kan misschien ook. Onze hersenen vertalen de relatieve bewegingsamplitudes van voor- en achtergrond naar diepte toe. Herinner je: je zit in de trein en kijkt uit het raam naar een kerktoren in de verte.

Het oog will wat. Het verbeelden van de wereld vergt bereiding van het voorgeschotelde beeld. Zintuigen zijn letterlijk tuigen om zin te maken. Het brein zonder hen is een singulariteit.

Konijnen fataal aangetrokken tot de lichtbak. Deze substitutie van prikkels verleidt het zintuig en dwing het tot zien van diepte waar er geen is. Lichtpixels in een vlak zonder diepte. En zelfs dat is een illusie.

Het punt hier is dat het werkt. De lijn waarin het vervat ligt verwordt dras tot een onontwarbaar kluwen.

Spel voor de kat.

maandag 13 mei 2013

Intersectie

Op de terugweg van de strandhut kruiste de motorboot, in de vaargeul naar de haven, het vaarwater van een vrachtschip.

Gegeven de breedte van het hek, de snelheid van het schip, de snelheid van de motorboot, de snelheid van voortplanting van de golven en de tijd tussen de aanvaring van de beide benen van de V, zou het mogelijk zijn om de afstand van het schip te bepalen tot de motorboot.

We laten het schip -op weg naar de kade in Apapa - achter ons. Het is een Travenachtige tramp geregistreerd in Liberia. 

Meer weten we niet. De hemel boven Lagos kleurt zich dreigend zwart en we zien de regengordijnen die zich over de stad dichttrekken, de stad vervaagt. We weten dat ze niet volledig zal verdwijnen. De verhoogde nervositeit in onze motorboot is louter door het  weer veroorzaakt.

Ook zal de nu God- Ziet -Ons Zon binnen een half uur uit de hemel vallen zoals ze pleegt te doen zo dicht bij de evenaar.

In tegenstelling met het aanspelen van de rode bal in drieband hield het doorkruisen van het vaarwater geen enkele relevantie in zich. Het kaderde in niets.

Tot nu.